Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2440

Datum uitspraak2005-09-01
Datum gepubliceerd2005-09-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4461 ALGEM
Statusgepubliceerd


Indicatie

Looncontrole. Correctie- en boetenota. Was betrokkene, die als bedrijfsleidster werkzaam was, verplicht verzekerd? Is verstrekking in de vorm van woning terecht aangemerkt als loon in natura?


Uitspraak

04/4461 ALGEM U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij beroepschrift van 17 augustus 2004 heeft mr. G.B. de Jong, advocaat te Roden, als gemachtigde van appellante op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Arnhem op 21 juli 2004, kenmerk 01/2210, tussen partijen gewezen uitspraak. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 23 juni 2005, waar voor appellante is verschenen haar gemachtigde en waar namens gedaagde is verschenen mr. F. Verhaart, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. II. MOTIVERING Gedaagde heeft naar aanleiding van een looncontrole ten laste van appellante correctienota’s opgelegd over de jaren 1997 en 1998, welke nota’s gedaagde na bezwaar van appellante bij het bestreden besluit van 2 november 2001 heeft gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit op bezwaar ongegrond verklaard. Gedaagde heeft, naar aanleiding van het door appellante in hoger beroep aangevoerde, ter terechtzitting verklaard de toepassing van het anoniementarief niet langer te handhaven. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit komen om deze reden voor vernietiging in aanmerking. Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat gedaagde ten onrechte [-]. [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) ter zake van haar werkzaamheden voor appellante als verplicht verzekerd ingevolge de werknemersverzekeringswetten heeft aangemerkt. Volgens appellante moet [betrokkene] sedert 23 juni 1997 als haar beherend vennoot worden aangemerkt. Voorts heeft gedaagde volgens appellante ten onrechte de waarde van de bij [betrokkene] om niet in gebruik zijnde woning in de premieheffing betrokken. Met betrekking tot de verzekeringsplicht van [betrokkene] overweegt de Raad als volgt. Tussen partijen staat vast dat [betrokkene] in de in geding zijnde jaren voor appellante tegen betaling werkzaam is geweest. De Raad is met de rechtbank en op de door haar gebezigde motivering van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat [betrokkene] in juni 1997 beherend vennoot van appellante is geworden, zoals door appellante is betoogd. Ook de Raad kent derhalve doorslaggevende betekenis toe aan de verklaringen van [betrokkene] en de directeur van de vennoten van appellante, dat [betrokkene] als bedrijfsleidster werkzaam was. Met betrekking tot de woning van [betrokkene] overweegt de Raad dat uit de stukken genoegzaam blijkt dat deze werd gehuurd door een vennoot van appellante en aan [betrokkene] om niet ter beschikking is gesteld, zodat naar het oordeel van de Raad sprake is van een verstrekking door appellante aan [betrokkene]. Niet relevant is de vraag of sprake is van een verband tussen de woning en de bedrijfsruimte waarin de werkzaamheden plaatsvinden. Gedaagde heeft de verstrekking derhalve terecht als loon in natura aangemerkt. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep gegrond; Vernietigt het bestreden besluit; Bepaalt dat gedaagde opnieuw beslist op het bezwaar van appellante met inachtneming van deze uitspraak; Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante, in eerste aanleg tot een bedrag groot € 644,-- en in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde recht van € 627,27 vergoedt. Aldus gegeven door mr. G. van der Wiel als voorzitter en mr. R.C. Stam en mr. drs. C.M. van Wechem als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 september 2005. (get.) G. van der Wiel. (get.) M. Renden. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending be-roep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van het begrip loon in de artikelen 4 tot en met 8 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.